terug naar het overzicht

 

Wet van 27 april 1994 Stbl N° 336, hoofdstuk 6 en 7

Bron: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden


 

 

Wet van 27 april 1994, houdende regelen met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap De Nederlandse Munt N.V. en tot wijziging van de Muntwet 1987

 

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

 

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut ! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat de Staat der Nederlanden overgaat tot oprichting van De Nederlandse Munt N.V. waarin de vermogensbestanddelen van de Staat die kunnen worden toegerekend aan ‘s Rijks Munt worden ingebracht en van de Stichting Nederlands Muntmuseum die het beheer zal voeren over de niet in de op te richten vennootschap onder te brengen  collectie van het Muntmuseum van ’s Rijks Munt en dat ingevolge artikel 29 van de Comptabiliteitswet voor de oprichting van deze beide rechtspersonen machtiging bij wet vereist is, en voorts dat het wenselijk is in verband met oprichting van De Nederlandse Munt N.V. en de beleidswijziging inzake de uitgifte van zilveren dukaten de Muntwet 1987 te wijzigen.

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

 

( . . . )

 

 

HOOFDSTUK 6. WIJZIGING ANDERE WETTEN

 

Artikel 11

 

In de Muntwet 1987 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

 

A

 

Artikel 5, vierde lid, komt te luiden:

 

De beeldenaar van de in artikel 2, derde lid, onder c, genoemde munt:

a. is op de voorzijde hetzij een geharnaste man met het Rijkswapen voor het linkerbeen en met het opschrift: MO.NO.ARG.REG.BELGII, hetzij een geharnaste man met het wapen van een Nederlandse provincie voor het linkerbeen en met het opschrift: MO.NO.ARG.REG.BELGII en de naam van de provincie;

b. is op de keerzijde het Rijkswapen met de Koninklijke Kroon tussen de cijfers van het jaartal, met het opschrift: CONCORDIA RES PARVAE CRESCUNT, het teken van de Munt en het teken van de muntmeester.

 

B

 

Artikel 6 komt te luiden:

 

1. De munten, bedoeld in artikel 2, worden uitsluitend in opdracht van de Staat der Nederlanden vervaardigd en uitsluitend door de Staat der Nederlanden uitgegeven.

2. De in het eerste lid bedoelde opdracht wordt verleend onder het beding dat de naar het oordeel van Onze Minister in verband met het vervaardigen van munten noodzakelijke veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen.

 

C

 

Artikel 7 vervalt.

 

D

 

In artikel 9, tweede lid, wordt «’s Rijks Muntmeester» vervangen door: een door Onze Minister aan te wijzen instantie.

 

E

 

In artikel 9, derde lid, wordt «’s Rijks Muntmeester» vervangen door: de door Onze Minister ingevolge het tweede lid van dit artikel aangewezen instantie.

 

F

 

Artikel 10 vervalt.

 

G

 

Artikel 11 vervalt.

 

H

 

Artikel 12 komt te luiden:

 

Onze Minister publiceert jaarlijks een overzicht van de in het voorgaande kalenderjaar in omloop gebrachte munten.

 

Artikel 12

 

De Aanwijzingswet ’s Rijks Munt (Stb. 1928, 483) wordt ingetrokken.

 

 

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 3

 

Onze Minister van Financiën zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

 

Artikel 14

 

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

 

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

 

Gegeven te ’s-Gravenhage, 27 april 1994

Beatrix

 

De Minister van Financiën,

W. Kok

 

De Staatssecretaris van Financiën,

M. J. J. van Amelsvoort

 

Uitgegeven de negentiende mei 1994

 

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Balin

 

( . . . )

 

2 Stb. 1987, 451  

 

 



terug naar het overzicht