Nederlandse
Muntmeestersrekeningen
Tot in de negentiende eeuw werd in Nederland de productie van munten meestal uitbesteed aan een ambtenaar die de titel Muntmeester droeg. Wat betreft de muntstukken die hij moest vervaardigen, met name het gewicht, de metaalsamenstelling en het uiterlijk hiervan, moest deze zich volledig houden aan de voorschriften van de overheid die waren samengevat in zijn zogeheten instructie. Wat betreft de organisatorische en zakelijke leiding van het muntbedrijf was hij in zekere mate zelfstandig; in financieel opzicht was hij in hoge mate persoonlijk verantwoordelijk.
De financiële afhandeling tussen muntmeester en overheid werd vastgelegd in een rekening (muntmeestersrekening). Uitgaande van de hoeveelheid vervaardigde muntstukken werd daarin uitgerekend hoeveel commissie (sleischat) de muntmeester hierover aan de overheid moest afdragen, waarbij tevens werd verrekend hoeveel metaal bij de muntproductie te veel of te weinig in de muntstukken verwerkt was. Deze posten vormen in de muntmeestersrekening het deel “inkomsten”; de rekening werd dus beschouwd vanuit het oogpunt van de overheid.
Alle kosten die de muntproductie met zich mee bracht werden in eerste instantie door de muntmeester betaald. Dit omvatte onder andere de beloning van het personeel, reparaties aan het muntgebouw, dienstreizen en de aanschaf van materialen en apparatuur. Van deze kosten mocht de muntmeester een aantal posten geheel of gedeeltelijk bij de overheid terugvorderen. Dit vormt het deel “uitgaven” van de muntmeestersrekening. Het resterende saldo geeft aan welk bedrag muntmeester en overheid elkaar schuldig bleven.
Van de vele muntmeestersrekeningen die in de Nederlanden bewaard zijn gebleven zijn de meeste wel gepubliceerd, of in ieder geval een gedeelte ervan. Dat gedeelte beperkt zich dan echter tot de inkomsten van het munthuis. Hierin vindt men namelijk de hoeveelheden muntstukken vermeld die in de betreffende plaats en periode zijn vervaardigd, en dat is voor monetair en economisch historici belangrijke informatie. Deze gegevens zijn onmisbaar geweest bij het classificeren van de Nederlandse munten, en geven bovendien een indicatie voor de zeldzaamheid van individuele muntstukken wat weer door verzamelaars (en handelaars) op prijs wordt gesteld.
Maar ook resterende gedeelten van de
muntmeestersrekeningen, die handelen over de uitgaven van het muntbedrijf,
bevatten nog veel informatie die tot nog toe onbekend is gebleven. Dit geldt
voor de dagelijkse gang van zaken bij het muntbedrijf, die soms heel
gedetailleerd naar voren komt, maar ook voor allerlei monetaire aangelegenheden
waar de muntmeester of een van zijn medewerkers mee te maken kreeg, soms van
lokaal, soms van landelijk belang.
Het IMGN heeft
zich voorgenomen een reeks muntmeestersrekeningen in hun geheel te laten
publiceren in de vorm van een transcriptie met inleiding. Voorrang krijgen
rekeningen die een bijzondere periode behandelen, bijvoorbeeld door de
oprichting van een nieuw munthuis. De boekjes zijn te bestellen bij uitgeverij
Clinkaert.
Als eerste in deze reeks is in september 2013 verschenen:
Aafje
Groustra-Werdekker
De rekeningen van de Gelderse Muntmeester Bernaert Proys
Betreft twee opeenvolgende rekeningen over de Gelderse muntslag in
Arnhem, Nijmegen en Zaltbommel in de jaren 1481-1482 en 1483-
1485. De rekening maakt duidelijk waarom het munthuis tweemaal
moest verhuizen en geeft aan wat daarbij kwam kijken. Tevens krijgt
men aanwijzingen waarom in 1490-92 Gelderse munten in Mechelen
zijn vervaardigd en informatie over de “stedelijke” muntslag in de stad
Zaltbommel rond 1482.